Restoration ecology
Monitoring and surveys

Kustbroedvogels in Nederland

Vorig jaar hebben we samen met Deltamilieu Projecten het onderzoeksrapport over kustbroedvogels gepubliceerd, in opdracht van OBN Natuurkennis. Onder regie van Deskundigenteam Duin- en kustlandschap (OBN) is een omvangrijk rapport verschenen met allerlei adviezen over het effectief en duurzaam aanleggen, inrichten en beheren van broedhabitat voor kustbroedvogels.

Om deze informatie toegankelijker te maken voor terreinbeheerders, beleidsmakers en andere betrokkenen, hebben we voor OBN Natuurkennis en de VBNE (Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren) een uitgebreide brochure gemaakt.
Bekijk hier de brochure

Geschikte broedgebieden

Van nature broeden kustbroedvogels langs de randen van dynamische intergetijdengebieden, zoals op eilanden, stranden, strandvlaktes en kwelder-/schorrenzones. Allemaal plekken waar als gevolg van erosie en sedimentatie de vegetatiesuccessie voortdurend wordt teruggezet en daardoor niet of slechts schaars begroeid zijn. Deze dynamiek heeft invloed op de broedmogelijkheden en het broedsucces, omdat geschikte broedplaatsen komen en gaan.
In de afgelopen eeuw zijn veel natuurlijke broedgebieden van kustbroedvogels verdwenen of ongeschikt geworden. De Deltawerken en de afsluiting van de Zuiderzee en de Lauwerszee hebben op grote schaal effect gehad op de dynamiek in de Nederlandse estuaria. Dit heeft er tevens toe geleid dat (grond)predatoren zich makkelijker permanent konden vestigen in broedgebieden van kustbroedvogels. Ook een sterke toename van menselijk medegebruik van deze gebieden heeft een flinke impact op populaties van kustbroedvogels.

Het geschikt houden van kustbroedvogelgebieden vraagt van terreinbeheerders een grote toewijding en specifieke beheer- en inrichtingsmaatregelen. Grote uitdagingen zijn vegetatiesuccessie, effecten van predatoren en verstoring door menselijke activiteiten.

Complexe interacties

Het broedhabitat voor kustbroedvogels bestaat in essentie uit kale zandbodems (eventueel met schelpenresten, grind e.d.), met een zeer lage vegetatiebedekking van planten die niet veel hoger worden dan ongeveer 50 cm. De ontwikkeling van planten en plantgemeenschappen wordt voor een belangrijk deel gestuurd door dynamiek en abiotische omstandigheden ter plekke.
In hoeverre een gebied daadwerkelijk geschikt is om te broedden en jongen groot te brengen, hangt daarnaast ook af van de aanwezigheid van predatoren (grondgebonden en/of meeuwen), predatiedruk op legsels en jongen, voedselbeschikbaarheid in en rondom het broedgebied en van menselijke activiteiten in het gebied.

Subtiele verschillen tussen soorten

In ons onderzoek bespreken we grote stern, noordse stern, visdief, dwergstern, kluut, strandplevier en bontbekplevier. Tussen deze soorten zijn er subtiele, maar belangrijke verschillen in gedrag en habitatvoorkeuren. Grote stern, noordse stern en visdief broeden in kolonies (grote sterns zeer compact, visdief en noordse stern veelal wat ruimer). Kluut en strandplevier hebben een voorkeur voor losse, open kolonies of solitair nestelen. De bontbekplevier nestelt altijd solitair.

Daarnaast heeft elke soort voorkeuren in openheid en de hoeveelheid begroeiing in een gebied. Strandplevier en dwergstern prefereren extreem kale en open gebieden waarin vegetatie vrijwel helemaal afwezig is. Noordse stern, kluut en bontbekplevier nestelen in gebieden waar kuikens in her en der aanwezige plukken opgaande vegetatie kunnen verstoppen voor gevaar. Grote stern en visdief broeden ook in open, kale gebieden, maar zijn doorgaans toleranter voor toenemende vegetatiebedekking en hogere kruidachtige vegetaties, waarbij kuikens de vegetatie wederom gebruiken om te schuilen. Visdief gebruikt daarnaast ook kunstmatige constructies zoals pijlers bij sluizen en pontons. Specifiek voor kluut geldt dat ze afhankelijk zijn van zacht slib om te foerageren. Dit moet op korte afstand van de nestlocaties aanwezig zijn voor zowel volwassen vogels als iets oudere kuikens. Jonge kuikens jagen eerst op insecten op het oppervlak, maar schakelen al snel over op het zeven in zacht slib.

Met de besproken maatregelen in ons onderzoek is getracht om gelijktijdig meerdere kustbroedvogelsoorten te bedienen. Soms zijn maatregelen voor één bepaalde soort nodig, dan is extra aandacht vereist voor de soortspecifieke eisen van die soort. Deze soortspecifieke eisen zijn uitgebreid beschreven in de bijlage van het onderzoeksrapport.
Bekijk hier het onderzoeksrapport

Van systeem dynamiek naar maatwerk

Zowel bij de aanleg en inrichting van nieuwe gebieden als in het beheer van bestaande kustbroedvogelgebieden zijn allerlei opties mogelijk. Maar waar doe je als terreinbeheerder goed aan? In ons onderzoek pleiten we voor een getrapte benadering: probeer bij de locatiekeuze van nieuwe gebieden of het beheer & inrichting van reeds bestaande gebieden zoveel mogelijk gebruik te maken van natuurlijke dynamiek of sturen met variabele waterpeilen (liefst met brak of zout water).
Pas als aanleg in dynamische milieus of het toepassen van dynamiek in bestaande gebieden niet mogelijk is, kan overwogen worden om beheers-intensievere maatregelen te nemen. Het gaat dan om allerlei vormen van vegetatiebeheer, toepassen van nieuw substraat, schelpenlagen of zout, elektrische rasters tegen grondpredatoren en het sturen van menselijk medegebruik door o.a. inzet van vrijwilligers.
In de brochure bespreken we deze maatregelen en de achtergronden zijn te lezen in het onderzoeksrapport.
Bontbekplevier, een van de doelsoorten uit het onderzoek
Groene strand (Oostvoornse Meer), aangelegde broedeilanden in een binnendijks natuurgebied
Regelbare stuw in het Noordervroon, voor de broodnodige variatie in waterpeil
Noordse sterns met kuikens tussen de puinresten op Rottumerplaat