Biodiversity
Monitoring and surveys

Ontwikkelingsmogelijkheden voor stroomdalgraslanden

Als stageopdracht voor zijn opleiding Bos- & Natuurbeheer heeft Tom Urbanus bij Waardenburg Ecology een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden voor de ontwikkeling van het prioritaire habitattype H6120 ‘Stroomdalgraslanden’ langs de IJssel. Wij hebben Tom de mogelijkheid gegeven om zijn eigen projectidee voor stage uit te voeren met medewerking van Wageningen University en Staatsbosbeheer onder de vlag en begeleiding vanuit Waardenburg Ecology.

Uit dit onderzoek bleek dat vooral de afname van dynamiek langs de rivier mogelijk zorgt voor het tekort aan geschikte standplaatsen voor deze soortenrijke vegetaties. De terugkeer van meer dynamiek in de uiterwaarden lijkt noodzakelijk voor het in stand houden en uitbreiden van dit habitattype. Dankzij de resultaten van het onderzoek weten we wat de knelpunten zijn op enkele potentiële locaties. Met specifieke maatregelen is kans op herstel mogelijk. Dit biedt perspectief voor de instandhouding en uitbreiding van deze bedreigde vegetaties en hun kenmerkende soorten van het rivierengebied.

Stroomdalgraslanden

Het areaal aan ‘Stroomdalgraslanden’ is in de laatste 50 jaar drastisch afgenomen. Stroomdalgraslanden zijn een van de meest bloemrijke vegetaties van Nederland en komen uitsluitend voor op de hogere, zandige tot zavelige oeverwallen en rivierduinen die onder invloed staan van de rivier. Deze graslanden bevatten soorten die verder in Nederland alleen in de kalkrijke duinen of de kalkgraslanden van Limburg te vinden zijn. Soorten als veldsalie, tripmadam, liggende ereprijs en het sinds 1968 uitgestorven wildemanskruid kwamen in het rivierengebied uitsluitend op deze locaties voor.

Om de stroomdalgraslanden nieuwe kansen te geven, is het belangrijk om te weten waar potentiële locaties aanwezig zijn. Met de nodige ingrepen en maatregelen kan zich hier mogelijk weer stroomdalgrasland gaan ontwikkelen. Eerst moet echter duidelijk zijn waarom deze vegetaties op ogenschijnlijk geschikte oeverwallen niet voorkomen.

Doel en methode

Het doel van Toms onderzoek was om te onderzoeken of binnen het onderzoeksgebied geschikte locaties aanwezig zijn waar zich nieuw stroomdalgrasland kan ontwikkelen. Dit is bepaald op basis van de kenmerkende standplaatsfactoren van stroomdalgraslanden. Daarnaast wilden we weten welke factoren deze ontwikkeling belemmeren.

Het onderzoek is uitgevoerd in de Rammelwaard en de Wilpse klei, twee uiterwaarden gelegen in binnenbochten van de rivier de IJssel. Voor dit onderzoek zijn op 27 vooraf geselecteerde locaties in raaien (Figuur 1) bodemmonsters verzameld (Figuur 2). Van deze monsters zijn in het laboratorium van Van Hall Larenstein in Velp zeven verschillende chemische en fysische parameters bepaald (Figuur 3). Daarnaast is in ArcGis op basis van de waterstanden van de IJssel een inundatiekaart gemaakt (Figuur 4). Met deze informatie is per onderzochte locatie de potentie bepaald voor de (her)ontwikkeling van stroomdalgrasland.
Figuur 1: Geextrapoleerde vegetatiekaart op basis van de inundatieduren van Maas et al., 2003.
Figuur 2: Guts inclusief bodemmonster met geel walstro (Galium Verum) in de toplaag.
Figuur 3: Bodemmonsters uit de Wilpse klei waarvan het organische stof wordt bepaald.
Figuur 4: Inundatieduur kaart van de Wilpse klei in percentages per jaar.

Resultaten

Uit de inundatiekaarten is gebleken dat in de onderzochte uiterwaarden enkele locaties hoog genoeg liggen voor het behouden en ontwikkelen van stroomdalgrasland. De potentiële locaties liggen veelal wat verder van de rivierbedding af. Met toenemende afstand tot de rivierbedding neemt ook de dynamiek af.

Op de locaties die hoog genoeg liggen, is uit chemische analyse gebleken dat vooral het gehalte aan organische stof in de bovenste bodemlaag (0-10 cm onder maaiveld) te hoog is. Het ophopen van organisch materiaal wordt in natuurlijke omstandigheden beperkt en tegengegaan door kortstondige en incidentele overstromingen (ongeveer eens in de tien tot honderd jaar). Hierbij wordt zandig materiaal afgezet en een nieuwe bovenste bodemlaag gecreëerd. Deze dynamiek kan ook in stand worden gehouden door inwaaiend rivierzand (verstuiving). In uitzonderlijke gevallen kan dit laatste proces zorgen voor het ontstaan van rivierduinen.

In de hogere percelen die nog met regelmaat overstromen is de korrelgrootte van het sediment ongunstig; hoe verder van de rivierbedding, des te kleiner is de korrelgrootte. Het sediment bestaat hier voornamelijk uit klei en lutumdeeltjes. De omstandigheden zijn op deze locaties vaak minder geschikt voor stroomdalgraslanden. Het betreft rijkere, basische en vochtigere zavelige gronden met een hoger organisch stofgehalte. Op deze verder van de rivier gelegen percelen ontstaan vaak vegetaties uit het glanshaververbond (Maas et al., 2003).

Goed ontwikkelde stroomdalgraslanden zoals Cortenoever (Rotthier & Sykora, 2012, 2016) liggen op zandige, kalkarme tot kalkrijke bodems met voldoende buffering. Langs de Rijn gaat het om kalkrijke bodems. Langs de IJssel en de Noord-Limburgse delen van de Maas zijn het kalkarmere bodems, maar met voldoende buffering. Verzuring kan in de kalkarmere stroomdalgraslanden op kortere termijn (enkele decennia) een bedreiging vormen wanneer de rivierdynamiek wegvalt. De hoeveelheid kalk in de bodem is op vrijwel alle onderzoekslocaties hoger dan in de referentielocaties.

Conclusie

In de uiterwaarden van de Rammelwaard en de Wilpse klei zijn geen geschikte locaties aanwezig waar zich stroomdalgrasland kan ontwikkelen over grote oppervlaktes. De meeste locaties liggen te laag. Een deel van de uiterwaarden is hoog genoeg en overstroomt incidenteel. De dynamiek is echter te laag waardoor ophoping van organische stof heeft plaatsgevonden. Overstuiving of afzetting met zand lijkt een omstandigheid die nauwelijks meer voorkomt.

Adviezen

Stroomdalgraslanden groeien onder standplaatscondities die in de ontwikkeling van een rivierduin maar ‘kort’ bestaan. De constante ontwikkeling van nieuwe standplaatsen is noodzakelijk voor het langdurig bestaan van deze vegetaties. Het creëren van geschikte plekken voor de ontwikkeling van stroomdalgraslanden gebeurt van nature door de meandering en verplaatsing van de rivierbedding. Hierbij ontstaan reeksen van hoge, zandige rivierduinen naast elkaar; kronkelwaarden genoemd. Omdat de rivieren zijn vastgelegd, vindt dit proces niet meer plaats en is het mozaïek van verschillende afzettingen door overstroming en sedimentatie sterk verminderd. Ook zijn de oorspronkelijke rivierduinen en oeverwallen veelal geëgaliseerd.

Om deze vegetaties terug te kunnen krijgen, is het dus noodzakelijk om in uiterwaarden periodiek hogere locaties aan te leggen om nieuwe groeiplaatsen te creëren. Deze locaties zouden dan zo dicht mogelijk langs de rivierbedding moeten liggen.

Op de aangelegde duintjes en oeverwallen in de uiterwaarden kunnen op den duur de juiste standplaatsfactoren voor stroomdalgrasland en stroomdalflora ontstaan. Met betrekking tot beheer blijkt de verstoring van de bovenste bodemlagen belangrijk. Een aantal stroomdalsoorten is eenjarig en kiemt op open plekken in de vegetatie. In plaats van rivierdynamiek voor het terugzetten van de successie kunnen grote grazers worden ingezet. Extensieve begrazing verstoort plaatselijk de bodem, waardoor weer plekken met open zand ontstaan.

Daarnaast is het belangrijk dat de groeiplaatsen verspreid langs de rivieren voorkomen, vanwege risicospreiding en om een zo goed mogelijke dispersie van zaden te bereiken (Figuur 5a & b).

Dankzij deze maatregelen kunnen nieuwe locaties ontstaan waar stroomdalgraslandsoorten zich vestigen. Alleen hiermee kan de toekomst van deze vegetaties gewaarborgd worden en daarmee de vele soorten insecten en vogels die hiervan gebruik maken. Met de juiste ingrepen kunnen we nog lang van deze soorten in ons rivierengebied genieten.
Figuur 5a
Opnamelocatie Rammelerwaard: Kleine ruit (Thalictrum minus)
Figuur 5b
Rammelerwaard: Karwijvarkenskervel (Dichoropetalum carvifolia)

Bronnen:

  • Maas, G., Makaske, B., Hommel, P., Nijhof, B., & Wolfert, H. (2003). Verstoring en Successie; Rivierdynamiek en stroomdalvegetaties in de uiterwaarden van de Rijntakken. Wageningen: Alterra
  • Natura2000, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. (2008). Profiel Habitattype H6120. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
  • Rotthier, S., & Sykora, K. (2012). De ecologie van stroomdalgrasland; in het bijzonder de invloed van zandafzetting. Resultaten eerste onderzoeksfase.
  • Rotthier, S., & Sykora, K. (2016). Zandafzetting, standplaats, beheer en botanische kwaliteit van stroomdalgrasland. KNNV Uitgeverij