Biodiversity
Monitoring and surveys

Cumulatieve effecten van (toekomstige) offshore windparken op vogelpopulaties

Binnen de huidige energietransitie wordt onder andere ingezet op een uitrol van windparken op zee. Deze ontwikkeling leidt mogelijk tot ecologische effecten. Daarom is vanuit de overheid (Rijkswaterstaat) het ‘Wind op Zee Ecologisch Programma’ (Wozep) opgezet, waarbinnen aandacht is voor de ecologische effecten van de uitrol van offshore windparken.

Bij Waardenburg Ecology onderzoeken we al meer dan 30 jaar de effecten van windparken op de natuur, zowel op het vasteland als op zee. Het is bekend dat windparken bij vogels en vleermuizen tot negatieve effecten kunnen leiden. Voor vogels zijn er twee aanzienlijke effecten van windparken. Het eerste effect is habitatverlies, waarbij vogels een gebied niet meer gebruiken omdat ze verstoord worden. Dit kan indirect tot sterfte leiden, aangezien vogels naar andere (verder gelegen) foerageergebieden moeten vliegen en doordat mogelijk de gebieden met het meeste voedsel niet meer gebruikt worden. Het tweede effect is directe vogelsterfte doordat vogels tegen de turbine aanvliegen; dit worden ‘aanvaringen’ genoemd.

KEC 4.0

Binnen het Wozep-programma zijn sinds 2015 op meerdere momenten de ecologische effecten van alle (geplande) windparken in cumulatie doorgerekend, onder de naam Kader Ecologie en Cumulatie (KEC). In 2022 is de vierde versie van het KEC uitgekomen, waarvoor wij bij Waardenburg Ecology hebben doorgerekend hoe hoog de vogelsterfte is als gevolg van aanvaringen. Vervolgens hebben we met behulp van populatiemodellen de effecten van deze extra sterfte doorgerekend op populatieniveau.

Schatting sterfte

De schatting van de additionele sterfte als gevolg van aanvaringen is uitgevoerd met behulp van het stochastic Collision Risk Model (sCRM, developed by Scottish Marine and Freswater Science). Op basis van vogeltellingen (zowel uit vliegtuig als vanaf schip) beschikken we over dichtheidskaarten voor de meeste zeevogels. In combinatie met een soortspecifieke vlieghoogteverdeling geeft dit een indruk van de flux op rotorhoogte. Binnen het sCRM wordt vervolgens rekening gehouden met uitwijking en de kans dat een vogel geraakt wordt door een turbineblad. Deze modellering gebeurt op basis van soortspecifieke kenmerken (uitwijkpercentage, vliegsnelheid, grootte) en eigenschappen van de windturbine (o.a. draaisnelheid, rotordiameter). Dit leidt tot een aantal geschatte slachtoffers.
Vliegtuigtellingen
Zwarte wiek
Windpark op zee

Effecten op populatieniveau

Vervolgens hebben we met populatiemodellen de impact van dit aantal slachtoffers op populatieniveau doorgerekend. Binnen een ander Wozep-project hebben we populatiemodellen gemaakt voor alle soorten die aangewezen zijn als gevoelig voor effecten van windparken (18 soorten voor effecten van aanvaringen). Hiermee kan het verloop van de populatie worden geschat op basis van soortspecifieke overleving en reproductie. Zo kunnen verschillende windparkscenario’s worden vergeleken. Binnen KEC 4.0 zijn naast het scenario zonder impact (null scenario) een aantal scenario’s mét impact doorgerekend. Op nationale schaal is de geplande uitrol van windparken tot 2030 doorgerekend (basisscenario), net als verschillende uitbreidingsvarianten tot 2030. Daarnaast is het effect op internationale schaal doorgerekend; dit scenario bestaat uit het nationale basisscenario plus de internationale windparken met een geplande realisatie tot 2030.

Toetsing ten opzichte van soort-specifieke normen

De uitkomsten van de populatiemodellen worden vervolgens getoetst aan de vastgestelde drempelwaarden. In een eerder project binnen Wozep hebben we vanuit Waardenburg Ecology samen met Wageningen Marine Research een methodiek ontwikkeld waarmee uitkomsten van populatiemodellen getoetst kunnen worden (Acceptable Levels of Impact). Voor elk van de aangewezen doelsoorten zijn door LNV normen gedefinieerd. Wanneer voor een bepaalde soort de simulaties van een specifiek scenario uitwijzen dat deze norm overschreden wordt, betekent dit dat de gemodelleerde impact niet acceptabel is.

Binnen KEC 4.0 was dit het geval voor zilvermeeuw en jan-van-gent. Voor deze soorten werd de drempelwaarde overschreden voor zowel het nationale basisscenario, als voor het internationale scenario.

Aanpassing tiplaagte

Naar aanleiding daarvan is ons gevraagd om door te rekenen wat het effect is van een verhoging van de tiplaagte. Deze maatregel leidt ertoe dat meer vogels onder de rotor door vliegen. Voor zowel zilvermeeuw als jan-van-gent resulteert dit in een duidelijke afname van het aantal slachtoffers. Voor de zilvermeeuw wijzen de uitkomsten van de populatiemodellen van verhoogde tiplaagte uit dat de norm niet meer overschreden wordt. Voor de jan-van-gent blijft echter overschrijding plaatsvinden.
Jan-van-gent

Voorzorgsprincipe en worst-case aannames

Bovendien zijn de schattingen van aantallen slachtoffers mogelijk te hoog. Op verschillende momenten in de effectbeoordeling moeten aannames gedaan worden. Dit kan zijn omdat verbanden onbekend of moeilijk/niet te meten zijn, of omdat niet voldoende gegevens beschikbaar zijn. Aangezien we handelen vanuit het voorzorgsprincipe, gaan we in deze gevallen steeds uit van de worstcase-aannames. Dit betekent dat we het effect zullen overschatten, maar hierdoor wel aan de veilige kant blijven.

Voor zowel zilvermeeuw als jan-van-gent zijn we dieper in de modellen en de aannames gedoken om te kijken of we de aannames realistischer kunnen maken.

  • Dichtheidskaarten:
Voor de zilvermeeuw is voor het Nederlands Continentaal Plat een andere methodiek gebruikt, wat resulteerde in een realistischere dichtheidskaart voor deze regio. Dit had een verlaging van het aantal gemodelleerde aanvaringsslachtoffers in Nederlandse windparken tot gevolg.
Voor de jan-van-gent is de dichtheidskaart aangepast naar een gepubliceerde dichtheidskaart (Waggit et al. 2020). Ook dit resulteerde in een verlaging van het aantal gemodelleerde slachtoffers.

  • Uitwijkpercentage jan-van-gent:
Het uitwijkpercentage is een belangrijke factor in de slachtofferberekeningen. Om de modellen realistischer te maken, hebben we voor de uitwijkpercentages in een vervolgstap besloten onderscheid te maken tussen (potentieel) broedende vogels en niet-broedende vogels. Dit onderscheid is gemaakt op basis van moment in het jaar (broedseizoen of erbuiten) en locatie van het windpark (binnen of buiten foerageerafstand van de kolonies).

Met deze realistischere aannames, in combinatie met de verhoogde tiplaagte, wordt voor beide soorten de drempelwaarde niet meer overschreden.

Mitigatie, onderzoek en monitoring

Uiteindelijk is de transitie naar duurzame energie een positieve ontwikkeling in de strijd tegen klimaatverandering. Het is wel van belang om hierbij zoveel mogelijk de effecten op vogels te beperken. In eerste plaats kan dit door de keuze van locaties van windparken. Daarnaast zijn mitigerende maatregelen mogelijk. Bovendien is het van belang dat onderzoek en monitoring plaats blijft vinden, zodat we de vinger aan de pols houden. Op deze manier kunnen we steeds beter inzicht krijgen in de impact van offshore windparken en kunnen we het aantal slachtoffers zoveel mogelijk beperken.
Lees meer over mitigerende maatregelen