Bij de analyse van de meetresultaten is gekozen voor een vergelijking met een referentiewaarde van 40,5 graad Celsius, gebaseerd op literatuur. Het uitgangspunt was dat huismussen in de broedplaats boven deze referentiewaarde kunnen doodgaan. De meeste dagen met een overschrijding van de referentiewaarde zijn gemeten in de maanden juni, juli en augustus. Maar in deze periode is het eerste legsel vaak al (bijna) uitgevlogen.
Van nature kiest de huismus graag de warmste kant van het dak om te broeden. Ook bij de onderzochte geïsoleerde woningen broedden huismussen meestal op de warmste windrichting. Hoewel het onder een geïsoleerd dak warmer kan worden, kiezen huismussen er toch voor via de huismusnestpan onder de geïsoleerde daken te broeden (
zie dit artikel). In dit onderzoek is het broedsucces niet onderzocht. Hierdoor is moeilijk te zeggen vanaf welke grens (referentiewaarde) een temperatuur problematisch is voor huismussen. Variatie in voorzieningen en spreiding op windrichtingen is daarom belangrijk, zolang het broedsucces onder nestpannen onduidelijk is.
Uit de onderzoeksresultaten kan niet worden vastgesteld of de knikpan, die zorgt voor minder ventilatie onder het dak, een grote bijdrage levert aan de stijging van de temperatuur. Hiervoor zouden metingen gedaan moeten worden op een geïsoleerd dak zonder knikpannen. Bovengenoemde resultaten en meer aanbevelingen zijn te vinden in het onderzoeksrapport.